Omstreeks 730 n. Chr. bouwden een Frankische edelman Adelhard en zijn vrouw Grinara op hun landgoed een houten klooster en kerk voor hun dochters Harlindis en Relindis. Het was rond dit Benedictinessenklooster dat het oude Eycke of Aldeneik ontstond. Rond 870 werd het oude, houten kerkje afgebroken en vervangen door een stenen gebouw. Om en nabij 4 juli 952 werd een kapittel van Onze-Lieve-Vrouw opgericht, waarbij twaalf kanunniken de plaats van de benedictinessen innamen en er een kapittelschool stichtten.
Ten zuidwesten van het oude Eycke, op een gunstige plaats langs de Maas vormde zich een nieuwe nederzetting die zo snel groeide dat de graaf van Loon Arnold IV (regeerde van 1223-1278) besloot om er een stad van te maken. De bewoners van de nieuwe stad hadden immers al een kerk gebouwd. In 1244 erkende het kapittel van Aldeneik dat Maaseik een zelfstandige parochie werd en de Luikse bisschop bevestigde dat in een oorkonde. In het begin van de 14de eeuw werd de aarden wal versterkt met stenen muren en kwam er een grafelijke burcht. In 1366 kwam Maaseik onder Luiks bewind en werd het de hoofdplaats van het land van Eycke.
Tijdens de godsdienstoorlogen in de 16e eeuw vluchtte het kapittel van Aldeneik op 4 november 1570 naar de versterkte stad. De Sint-Catharinakerk werd vervolgens de zetel van het kapittel en dit bleef zo tot aan de Franse Omwenteling (1797). Enkele maanden na de vlucht, op 22 maart 1571 werden de relieken van Aldeneik naar de Sint-Catharina kerk in Maaseik overgebracht waar ze, tot op de dag van vandaag, samen met de Romaanse kerk te Aldeneik de stille getuigen zijn van een oude stichting.
Maaseik ontstond in de Middeleeuwen op de plaats waar nu het rustige dorpje Aldeneik ligt. De heiligen Harlindis en Relindis zijn wellicht de meest bekende volksheiligen in en rond Maaseik. Nu nog worden deze doopnamen regelmatig aan Maaseiker borelingen gegeven. Ze waren de dochters van Adelhard, een bekeerde Frankische edelman, en van z’n echtgenote, vrouwe Grinara. Toen Harlindis en Relindis de wens uitdrukte om kloosterlingen te worden, lieten Adelhard en Grinara een kerk en een klooster voor hen bouwen in Aldeneik. Beide dochters hielpen ijverig mee bij de bouw, hetgeen niet naar de zin van vader Adelhard was, hij vond dat geen vrouwenwerk. Op een dag hadden Harlindis en Relindis stenen voor een mozaïekvloer geraapt in de Maasbedding en ze brachten die stenen in hun voorschoot naar de bouwwerf. Op de brug over de Bosbeek echter hield de kwade vader Adelhard hen tegen en vroeg “Wat hebben jullie in je voorschoot?”. Een leugentje voor bestwil kon nog net bij beide heiligen en ze antwoordden prompt: “Bloemen, vader!”.
Vol vertrouwen openden ze beiden hun voorschoten waar de bloemen aan alle kanten uitrolden. De maaskeien bleken inderdaad in rozen veranderd te zijn.
Sindsdien heet dat brugje over de Bosbeek: “Het Leugenbrugske”.
Alle heiligen worden vroeg of laat bekoord of getergd door de duivel. Zo ook Harlindis en Relindis. Tijdens een nachtelijke gebedsstonde werd de duivel woedend op de geloofsijver van beide gezusters. Om een einde te maken aan het gebed, dat de duivel door merg en been sneed, sloop deze stilletjes naderbij en blies met z’n vuile zwaveladem de kaarsen uit.
Maar, nog voordat de aanwezigen konden bekomen van hun schrik, daalde een engel uit de hemel neer, stak de kaarsen weer aan en joeg de duivel terug naar z’n hellekrochten.
Rond 720 na Christus bezochten de missionarissen Willibrordus en Bonifatius met een aanzienlijk gevolg het klooster van Aldeneik dat geleid werd door de heilige maagden Harlindis en Relindis. Toen Harlindis in de wijnkelder afdaalde stelde ze tot haar ontzetting vast dat het wijnvat slechts tot op een hoogte van een halve voet was gevuld.
Gelukkig snelde Onze Lieve Heer haar te hulp, want toen ze het wijnvat zegende vulde het vat zich in overvloed en het hele gezelschap kon zich aan een uitzonderlijke wijn laven.